arnoldcornelis

Logica van het Gevoel

De rol van zelfsturing in de ontwikkeling van nieuwe kennis en inzichten op het gebied van de menswetenschappen.

De praktische, conceptuele, sociale en ethische noodzaak om persoonlijke ervaring te rehabiliteren.
Meer dan andere wetenschapsgebieden, worden de menswetenschappen gekenmerkt door onderbrekingen in de schakels tussen problemen uit de praktijk en wetenschappelijk onderzoek. Vaak verwijten praktijkmensen de wetenschap lichtjaren van de werkelijkheid verwijderd te zijn. Dat is geen demagogie. Het gaat om een fundamentele vraag die betrekking heeft op de sociale nutwaarde en de ethische kwaliteit van de kennis die voortkomt uit kringen die niet direct betrokken zijn bij de menselijke interacties waarover ze spreken. Ook is het niet slechts een taalprobleem. Op de achtergrond spelen sociale processen een rol. Die zorgen ervoor dat tussenmenselijke interacties buiten de wetenschappelijke kennisproductie worden gehouden, en dat met de kennis die eruit voortkomt geen problemen kunnen worden opgelost die zich voordoen in de dagelijkse praktijk. Praktisch, cognitief, sociaal et ethisch gezien is er dan ook een groeiende noodzaak om aan de uit wetenschappelijk onderzoek voortkomende kennis een bredere kennisproductiebasis toe te kennen.
Het kennispotentieel dat ligt opgesloten in ervaringen uit de praktijk wordt zelden geformaliseerd en is veelal niet formaliseerbaar. Op het gebied van de menswetenschappen is dat een last die alle praktijkmensen met zich meedragen, in de vorm van kennis die niet in de wetenschappelijke debatten kan worden ingevoerd. Maar het is natuurlijk ook een collectieve verspilling, want het belemmert de ontsluiting van alle intuïtieve kennis die diffuus aanwezig is in tussenmenselijke interacties.

De conceptuele noodzaak om zich met feiten van reële mensen te confronteren.  
Alles wat plaatsvindt in de dagelijkse interactie tussen mensen wordt geïnterpreteerd door de bij de interactie betrokken partijen. Actie en reactie zijn afhankelijk van de persoonlijke manier waarop de werkelijkheid wordt beleefd. Dergelijke persoonlijke interpretaties zijn erg belangrijk, ook al berusten ze grotendeels op vage voorstellingen. Het werkelijkheidsbegrip dat eruit ontstaat is subliminaal, en niet conceptueel.  
Verder is er in de samenleving sprake is van een groeiende dichtheid en complexiteit wat betreft de afhankelijkheidsrelaties in sociale systemen. Mensen die met elkaar in contact treden zijn sociaal en cultureel steeds meer heterogeen, en steeds minder met elkaar vertrouwd. Ze hebben veelal tegenstrijdige visies ten opzichte van de co-existentiële situatie waarin ze zich bevinden, zonder er met elkaar over te kunnen praten. Zo gezien is er in de mondiale samenleving sprake van een inter-subjectief communicatieprobleem op grote schaal.
Helaas bieden de menswetenschappen op dat gebied maar weinig hulp. Dat komt omdat de onderzoekers in eerste instantie streven naar wetenschappelijke legitimiteit. Ze streven naar normenstelsels die optimaal voldoen aan de eis van wetenschappelijkheid. Die normen komen grotendeels voort uit de wereld en de tradities van de exacte wetenschappen. De aldus binnen de menswetenschappen opgebouwde, experimentele kaders zijn op grond van hun kennispotentieel niet geschikt om te voldoen aan behoeften uit de praktijk.
Anderzijds is het ook weer niet voldoende om de exact wetenschappelijke, experimentele constructies te vervangen door bijvoorbeeld praktijk analyses uit de menswetenschappen. Er is meer nodig. Het is van belang dat er tevens gezocht wordt naar een nieuwe definitie van wat in de menswetenschappen als “wetenschappelijk” kan worden beschouwd. Dat is een epistemologische vraagstelling waarbij een centrale plek moet worden ingeruimd voor zogenaamde “niet objectiverende vormen van kennisproductie”. Om te beginnen moeten we ermee stoppen onze “intuïtieve kennis” te mishandelen, enkel en alleen om ervoor te zorgen dat de gedane uitspraken wetenschappelijk accepteerbaar zijn. Verder moeten we leren onze intuïties niet op te geven vanwege de “niet communiceerbaarheid van de subjectief beleefde werkelijkheid”.  In beide gevallen weigeren we als “kennis” te benoemen, alles wat begrepen kan worden in directe confrontatie met de werkelijkheid. Deze weigering draagt veel schade toe aan de menswetenschappen. De menswetenschappen zouden enorm verrijkt kunnen worden, indien wat in het “hier en nu” van de menselijke interacties begrepen wordt, verheven kan worden tot “wetenschappelijk”. Dat wil zeggen, verheven tot op het niveau van een “gemeenschappelijk weten”, dat kritiseerbaar en controleerbaar is op grond van persoonlijke ervaring.
In het bestaande kennislandschap leidt de restrictieve definitie van wetenschap niet alleen tot “roofbouw” op de mogelijkheden voor nieuwe kennis, ze  genereert ook vormen van kennisproductie die berusten op de systematische vernietiging van ervaringskennis.        
   
De sociale en politieke noodzaak methodes en relatiesystemen voor kennisproductie fundamenteel te veranderen.
Sociaal wetenschappelijke arbeidsdeling berust op de scheiding tussen ervaring en kennis. Deze scheiding zit diep verankerd in onze manier van denken en in de methodes voor het genereren van nieuwe kennis en inzichten. De suprematie van de reeds genoemde “objectiverende vormen van kennisproductie” sluit integratie van  subjectieve ervaringen systematisch uit. Dit heeft tot gevolg dat, in de manier waarop de samenleving zich opstelt ten opzichte van kennis (“sociale kennisrelatie”), het als “normaal” wordt gezien om met betrekking tot mensen kennis te produceren, zonder dat de betrokkenen daar zelf actief aan kunnen deelnemen. Het is wetenschappelijk legitiem en gefundeerd om over mensen na te denken, zonder dat de personen waar het om gaat in dat proces mee mogen denken. Deze methodes berusten op een principe van “kennisheffing op de mens”, en op het manipuleren van aan mensen gerelateerde variabelen. Door deze methodes toe te passen draagt de wetenschap bij aan de continuïteit en duurzaamheid  van sociale en symbolische dominanties die ten grondslag liggen aan de methodes die de wetenschap gebruikt en verder ontwikkelt. De kennisproductievormen die uit dit deze zelfreferenties ontstaan anticiperen de sociale nutwaarde van de op te leveren kennis. Met andere woorden, wat de maatschappij van plan is met de kennis te doen ligt reeds verankerd in de manier waarop de kennis to stand komt.
Aan deze manier van doen verandert ook niets door bijvoorbeeld van te voren aan de betrokken personen uitleggen wat de doelstellingen zijn van het onderzoek. Hoe participatief de werkvormen ook zijn, de personen blijven “human ressource objects of research”. Dat verandert pas indien het onderzoek mede sturingsmogelijkheden toekent aan de persoonlijke ervaringen van de deelnemende personen, en aan de eigen interpretaties van die ervaringen. Het gaat erom los te komen van de sociale relaties/regels op grond waarvan de van, voor en door de wetenschap gevormde en gecertificeerde mens het vanzelfsprekend vindt, en zich stilzwijgend het recht toekent, de totaliteit van het in de onderzoekssituatie aanwezige symbolisch kapitaal te overzien en te beheren. De sociale relaties/regels die dit principe handhaven, diskwalificeren de voor de praktijk juist zo belangrijke en kenmerkende subjectiviteit.
De onderdrukking van intersubjectieve relaties in de onderzoekssituatie maskeert de symbolische dominantie van de experimentator ten opzichte van het “geëxperimenteerde”. “Wie” en “wat” worden van elkaar gescheiden opdat het “wie” het “wat” kan sturen. Het probleem bij de menswetenschappen is echter dat het “wat” ook uit mensen bestaat. Vanaf het moment dat de ene mens door de ander kan worden beschouwd als een “object” zijn alle excessen mogelijk. Niets garandeert de integriteit van de mens in een stelsel van sociale relaties/regels waarin de één, met de status van “onderzoeker”, de ander kan veranderen in een “object van kennis”. Een dergelijk kennisproductiesysteem stelt mensen voortdurend bloot aan de symbolische vivisectie van hun subjectiviteit. De complexiteit van de subjectief denkende en handelende mens wordt gereduceerd tot “objectief” onderdeel van het wetenschappelijk experimenteel gestuurde model. Dat staat haaks op subject zijn met eigen woord en actie, gestuurd, beheerd en bepaald door persoonlijke interpretaties en ervaringen. In feite gaat 't om twee sociale relatievormen die elkaar uitsluiten. Het is voor kennisproductie op het gebied van de menswetenschappen een fundamenteel belangrijk inzicht dat wie ervaringen opdoet is per definitie de meest competente persoon om te formuleren waarmee hij, of zij zich in de dagelijkse praktijk confronteert.     
Het voorstel om over de overgang te maken van “wetenschap” naar “mede-wetenschap” heeft tot doel  het “interactioneel analfabetisme” te bestrijden, dat wil zeggen, nieuwe mogelijkheden te bieden om een dialoog aan te gaan,  om zingevend en betekenisverlenend aan de samenleving deel te nemen, om emotionele ladingen te verwerken die ontstaan uit de confrontatie met andere betekenissen en subjectiviteiten. De symbolische identiteit en uniciteit van de subjectieve mens is de enige bodem waarop kennis kan bestaan en groeien. De motoren van die groei zijn inzicht en begrip. Dat  zijn inspanningen die nodig zijn om samen met anderen kennis te delen en over de formalisering ervan met elkaar te onderhandelen. Het verbindingsstreepje in het begrip “mede-wetenschap” verbindt dan ook in feite de begrippen samenwerking en wetenschap.

Weergaven: 100

Hierop reageren

© 2025   Gemaakt door Ad van Vugt.   Verzorgd door

Een probleem rapporteren?  |  Algemene voorwaarden